Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5812

Datum uitspraak2004-07-22
Datum gepubliceerd2004-07-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1342-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

De notaris is aansprakelijk voor fouten gemaakt door zijn personeel.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 22 juli 2004 in de zaak onder rekestnummer 1342/03 NOT van: [appellant], wonende te [plaats], APPELLANTE, t e g e n [geïntimeerde], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 17 december 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 18 november 2003 waarbij de door klaagster tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ingediende klacht deels ongegrond en deels gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel. 1.2. Van de zijde van de notaris is op 20 februari 2004 een verweerschrift ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2004. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Beiden hebben het woord gevoerd. Klaagster heeft ter zitting, met instemming van de notaris, de hierna te noemen brief van 4 mei 2001 overgelegd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen. 4. De feiten 4.1. Op 11 februari 1999 is ten overstaan van een notaris te Zeist de akte verleden houdende de koop door en de levering aan klaagster en haar partner [M] – verder te noemen [M] – gezamenlijk van een woning in aanbouw, hierna het appartementsrecht, te Amsterdam. Klaagster en [M] hebben zich voor de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Tevens hebben klaagster en [M] bij deze notaris een samenlevingscontract ondertekend. 4.2. Vóór de oplevering van het appartementsrecht is de relatie duurzaam ontwricht en is deze beëindigd. Ter verdeling van de gemeenschappelijk goederen is op 31 januari 2001 ten overstaan van de notaris de akte van verdeling en levering gepasseerd, waarbij het appartementsrecht aan klaagster is toegedeeld. Voorts zijn partijen overeengekomen dat zij – behoudens de uitvoering van de overeenkomst - niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar volledig kwijting verlenen. Aan de akte van verdeling is een ongedateerde akte ontslag hoofdelijk schuldenaarschap gehecht, waarbij [M] uitzijn hoofdelijk medeschuldenaarschap jegens de ING Bank, verder te noemen de bank, te Zeist is ontslagen. 4.3. Klaagster is met haar moeder, mevrouw [N], in het najaar van 2000 naar de bank geweest, teneinde te bewerkstelligen dat moeder als medeschuldenaar zou worden aangemerkt. Tijdens deze bespreking heeft de moeder een aangepaste versie van de akte hoofdelijke medeschuldenaarstelling onder ogen gekregen. Die akte is niet getekend. 4.4. Bij brief van 4 mei 2001 heeft mevrouw M.Th. Blocks-Goetheer, verder te noemen Blocks-Goetheer, destijds jurist bij de sectie notariaat van het kantoor van de notaris, namens de bank onder meer aan klaagster geschreven dat voorwaarde was dat de moeder van klaagster zich als medeschuldenaar zou stellen voor de hypothecaire geldlening en dat wanneer de akte van hoofdelijk medeschuldenaarschap niet binnen een week door haar en haar moeder zou zijn getekend de bank opdracht zou geven, en daartoe ook bevoegd was, de zaak terug te draaien naar de situatie van vóór 31 januari 2001. 4.5. [M], die van genoemd probleem op de hoogte is gekomen, heeft klaagster tegen 13 november 2001 in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de akte van verdeling en levering opnieuw moest plaatsvinden met toedeling van het appartement aan [M]. Zowel in eerst instantie als in hoger beroep is de vordering van [M] afgewezen. 4.6. Op verzoek van [M] heeft er vervolgens op 23 januari 2003 een getuigenverhoor plaatsgevonden, tijdens welk verhoor onder meer Blocks-Goetheer is gehoord. Zij heeft voor zover van belang verklaard als volgt: “Zoals gezegd heb ik op verzoek van de bank een brief aan mevrouw [C] geschreven d.d. 4 mei 2001. Van de bank kwam het verzoek mevrouw [C] onder druk te zetten om de akte voor het medeschuldenaarschap te laten ondertekenen. De bank heeft aangegeven haar daarvoor een termijn van een week te willen geven. Ik had niet de indruk dat de bank daadwerkelijk na die week tot drastische actie zou overgaan. Het hele dossier had volgens mij bij de bank niet de hoogste prioriteit. De bewoordingen van de brief zijn geheel van mij afkomstig. Toen ik de brief vanmorgen doorlas zag ik dat de formulering juridisch niet kloppend was. De situatie zou immers niet zomaar terug gedraaid kunnen worden door de bank, omdat het ontslag uit de hoofdelijkheid er immers al lag. De ondertekening van de akte van medeschuldenaarschap gold slechts als bijkomende voorwaarde voor de finaciering ten opzichte van mevrouw [C]”. 4.7. Tijdens hetzelfde getuigenverhoor is als getuige gehoord C.A.W. Schutijzer, bankemployee bij de ING-bank. Deze heeft voor zover van belang verklaard: “Vervolgens is het dossier naar het hoofdkantoor in Amsterdam gegaan, waar alles nogmaals wordt getoetst en waar een akte van ontslag hoofdelijk schuldenaarschap is opgemaakt, alsmede een akte medeschuldenaarstelling. Vanuit het hoofdkantoor zijn deze aktes in drievoud naar ons gestuurd. In januari 2001 hebben wij de aktes naar de notaris verstuurd met het verzoek om voor ondertekening door alle partijen zorg te dragen en om vervolgens een getekend exemplaar van elke akte aan ons te retourneren. De akte ontslag hoofdelijk schuldenaarschap hebben wij ondertekend retour ontvangen. De akte van medeschuldenaarstelling kwam echter ongetekend retour”. 5. Het standpunt van klaagster 5.1. Kort samengevat verwijt klaagster de notaris dat onder zijn verantwoordelijkheid, Blocks-Goetheer een juridisch incorrecte brief naar haar heeft geschreven op 4 mei 2001, die tot gevolg heeft gehad dat [M] heeft gemeend haar in allerlei gerechtelijke procedures te moeten betrekken. Klaagster is hierdoor emotioneel en financieel beschadigd. 5.2. Voorts is klaagster van mening dat de notaris op 31 januari 2001 ter gelegenheid van het passeren van de akte van verdeling en levering haar géén akte van hoofdelijk medeschuldenaarschap heeft meegegeven. Ook heeft de notaris haar moeder niet op kantoor uitgenodigd om de kwestie rondom deze akte te bespreken en uit te leggen. 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris betwist ten dele de stellingen van klaagster en reageert als volgt. De notaris kan erkennen dat de brief van 4 mei 2001 een juridisch niet correcte slotpassage bevat. Ook aanvaardt hij zijn verantwoordelijkheid voor het handelen van zijn medewerkster, in casu Blocks-Goetheer. De notaris is echter van mening dat hem niet verweten kan worden dat klaagster door deze brief bij een aantal gerechtelijke procedures betrokken is geraakt en als gevolg daarvan schade heeft geleden. 6.2. De notaris blijft echter van mening dat hij klaagster wel degelijk de bewuste akte heeft meegegeven tijdens het onderhoud op zijn kantoor op 31 januari 2001, met het verzoek de akte door de moeder ondertekend aan hem te retourneren. 7. De beoordeling van de klacht 7.1. Uitgangspunt bij de beoordeling is de vraag of de notaris voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de begeleiding van Blocks-Goetheer inzake de behartiging van de belangen van klaagster. Het hof stelt voorop dat de notaris aansprakelijk is voor de fouten van zijn personeel. Dat hier sprake is van een fout in de litigieuze brief van 4 mei 2001, is niet betwist. Het behoorde niet tot de – juridische - mogelijkheden om de situatie van vóór 31 januari 2001 terug te draaien. Door het verzenden van deze brief is klaagster op ongeoorloofde wijze onder druk gezet. Het hof acht dit onderdeel van de klacht gegrond. 7.2. Het klachtonderdeel dat het aan de notaris te wijten is [M] als gevolg van de brief van 4 mei 2001 heeft gemeend kaagster in gerechtelijke procedures te moeten betrekken, acht het hof ongegrond. Hoe de brief ter kennis is kunnen komen van [M] is niet komen vast te staan. Wel staat vast dat de brief niet aan hem gericht was en er derhalve geen reactie zijnerzijds verwacht werd. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond. 7.3. Nu de bank tijdig in drievoud aan de notaris zowel de onderhandse akte van ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid van [M] als de onderhandse akte medeschuldenaarschap van mevrouw [N] heeft toegezonden met het verzoek voor ondertekening door de desbetreffende partijen zorg te dragen en de notaris dit verzoek van de bank op generlei wijze heeft afgewezen, behoorde het tot de zorg van de notaris toe te zien op de gevraagde ondertekening en op de door de bank gevraagde terugzending van een van de drie getekende exemplaren van elke akte. 7.4. De notaris is van mening dat hij klaagster, na het passeren van de akte van verdeling en levering op 31 januari 2001, de akte hoofdelijk medeschuldenaarschap heeft overhandigd. Klaagster betwist dit met stelligheid. Mede in aanmerking genomen dat een employee van de bank in een voorlopig getuigenverhoor bij de Amsterdamse rechtbank heeft verklaard de akte ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid getekend maar de akte medeschuldenaarschap ongetekend retour te hebben ontvangen, ook gelet op het ontbreken van enig aandringen van de zijde van de notaris bij klaagster of haar moeder op ondertekening en terugzending van het desbetreffende stuk naar zijn kantoor, hecht het hof meer gewicht aan de mededeling van klaagster op dit punt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de notaris heeft nagelaten de akte van medeschuldenaarschap aan klaagster ter ondertekening door haar moeder mee te geven. Nu de notaris alle stukken tijdig van de bank had ontvangen had het op zijn weg gelegen de moeder van klaagster op te roepen, opdat de akte van medeschuldenaarschap op het kantoor van de notaris ter gelegenheid van het passeren van de akte van verdeling en het ondertekenen van de onderhandse akte van ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid kon worden getekend en in enkelvoud kon worden gezonden aan de bank. Het hof acht dit klachtonderdeel terecht voorgesteld en derhalve gegrond. 7.5. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de notaris bij de uitoefening van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld. Het hof acht deze handelwijze dusdanig laakbaar dat het hof de maatregel van waarschuwing passend acht. Het hof zal de notaris deze maatregel dan ook opleggen. 7.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 7.7. Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 18 november 2003; - verklaart de klacht ongegrond voorzover inhoudende dat het aan de notaris te wijten is dat als gevolg van de brief van 4 mei 2001 klaagster in gerechtelijke procedures is betrokken; - verklaart de klaart de klacht voor het overige gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op; - bepaalt dat de maatregel zal worden ten uitvoergelegd ter openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2004, te 13.30 uur; - bepaalt dat de griffier de notaris daarvoor zal oproepen. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 22 juli 2004. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE AMSTERDAM BESCHIKKING van 18 november 2003 inzake klacht nummer K 10/03 van: [klaagster], wonende te [woonplaats], klaagster, tegen: [notaris], notaris te [plaats], beklaagde. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE De kamer van toezicht is uitgegaan van de volgende stukken: - klaagschrift met bijlagen van 24 februari 2003, - brief van klaagster d.d. 19 maart 2003, - antwoordbrief van de notaris met een bijlage van 15 april 2003, - repliek van 13 mei 2003, - dupliek met bijlagen van 3 juni 2003, - brief met bijlagen van klaagster van 7 juli 2003. De klacht is behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2003, waar partijen zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. 2. DE FEITEN Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: - Op 11 februari 1999 heeft klaagster met haar partner de heer [M] - verder [M] – gezamenlijk een woning in aanbouw te Amsterdam gekocht en ten overstaan van een notaris te Zeist geleverd gekregen. Klaagster en [M] hebben zich voor de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Tevens hebben klaagster en [M] bij deze notaris een samenlevingscontract ondertekend. - Vóór de oplevering van het appartement is de relatie duurzaam ontwricht en is deze beëindigd. Ter verdeling van de gemeenschappelijk goederen is op 31 januari 2001 ten overstaan van notaris mr L.J.W.M. Schroeder – verder de notaris – de akte van verdeling en levering gepasseerd, waarbij de woning aan klaagster is toegewezen. Voorts zijn partijen overeengekomen dat zij – behoudens de uitvoering van de overeenkomst - niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar volledig kwijting verlenen. Aan de akte van verdeling is een ongedateerde akte ontslag hoofdelijk schuldenaarschap gehecht, waarbij [M] van zijn hoofdelijk medeschuldenaarschap jegens de bank is ontslagen. - Bij brief van 4 mei 2001 heeft mevrouw M.Th. Blocks-Goetheer, toentertijd notarieel jurist op het kantoor van de notaris, namens de bank onder meer aan klaagster geschreven dat voorwaarde was dat de moeder van klaagster zich als medeschuldenaar zou stellen voor de hypotheek en dat wanneer de akte van hoofdelijk medeschuldenaarschap niet binnen een week door haar en haar moeder zou zijn getekend de bank opdracht zou geven, en daartoe ook bevoegd was, de zaak terug te draaien naar de situatie van vóór 31 januari 2001. - [M], die van genoemd probleem op de hoogte is gekomen, heeft klaagster tegen 13 november 2001 in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de akte van verdeling en levering opnieuw moest plaatsvinden met toewijzing van het appartement aan [M]. Zowel in eerst instantie als in hoger beroep is de vordering van [M] afgewezen. - Op verzoek van [M] heeft er vervolgens op 23 januari 2003 een getuigenverhoor plaatsgevonden, tijdens welk verhoor onder meer mevrouw Blocks-Goetheer is gehoord. Zij heeft voor zover van belang verklaard als volgt: “Zoals gezegd heb ik op verzoek van de bank een brief aan mevrouw [C] geschreven d.d. 4 mei 2001. Van de bank kwam het verzoek mevrouw [C] onder druk te zetten om de akte voor het medeschuldenaarschap te laten ondertekenen. De bank heeft aangegeven haar daarvoor een termijn van een week te willen geven. Ik had niet de indruk dat de bank daadwerkelijk na die week tot drastische actie zou overgaan. Het hele dossier had volgens mij bij de bank niet de hoogste prioriteit. De bewoordingen van de brief zijn geheel van mij afkomstig. Toen ik de brief vanmorgen doorlas zag ik dat de formulering juridisch niet kloppend was. De situatie zou immers niet zomaar terug gedraaid kunnen worden door de bank, omdat het ontslag uit de hoofdelijkheid er immers al lag. De ondertekening van de akte van medeschuldenaarschap gold slechts als bijkomende voorwaarde voor de financiering ten opzichte van mevrouw [C]”. 3. DE KLACHT Klaagster verwijt mevrouw Blocks-Goetheer onzorgvuldigheid en juridisch incorrect optreden. De door mevrouw Blocks-Goetheer opgestelde brief van 4 mei 2001 heeft vèrstrekkende gevolgen gehad. De inhoud van de brief is voor [M] aanleiding geweest haar in genoemde gerechtelijke procedures te betrekken. De raadsman van [M] bouwt in de procedures voort op voormelde zinsnede in de brief. Klaagster lijdt daardoor grote schade. De advocaatkosten van de procedures en het getuigenverhoor zijn geheel voor haar rekening. De verzekeraar heeft tot tweemaal toe haar verzoek om rechtsbijstand afgewezen en de verzoeken van klaagster aan de rechter om [M] in de proceskosten te veroordelen zijn afgewezen. Klaagster was al in het najaar van 2000 met haar moeder bij de bank geweest en haar moeder had bij die gelegenheid stukken ondertekend teneinde haar hypotheek om te zetten voor het medeschuldenaarschap. Klaagster was er vanuit gegaan dat daarmee alles was geregeld. Klaagster heeft de stelling van de notaris weersproken dat zij bij het passeren van de akte van verdeling stukken voor haar moeder ter ondertekening heeft meegekregen. Indien er nog een acte had moeten worden ondertekend, had mevrouw Blocks in de visie van klaagster actie moeten ondernemen door klaagster of haar moeder daar van op de hoogte te stellen. Zij is in verzuim door zulks te hebben nagelaten. Klaagster heeft getracht met mevrouw Blocks in contact te komen, maar zij heeft laten weten geen commentaar te willen geven. Bij het gehouden getuigenverhoor heeft mevrouw Blocks toegegeven dat haar brief juridisch incorrect was. Klaagster acht de notaris verantwoordelijk voor het handelen van mevrouw Blocks als zijnde zijn medewerkster. 4. HET VERWEER De notaris heeft verklaard dat hij de brief van 4 mei 2001 indertijd niet heeft gelezen, maar stelt zich op het standpunt dat hij verantwoordelijk is voor het handelen van zijn medewerkster, die de brief heeft opgesteld. De notaris weerspreekt niet dat de brief juridisch niet correct is. Het feit echter dat de raadsman van [M] de inhoud van de brief heeft aangegrepen om klaagster in rechte te betrekken, is voor klaagster te betreuren, maar kan in de visie van de notaris hem niet worden aangerekend. Aan klaagster is volgens de notaris tijdens het passeren van de akte van verdeling op 31 januari 2001 buiten twijfel de akte medeschuldenaarschap meegegeven ter ondertekening door de moeder. Klaagster was er van op de hoogte dat deze nog moest worden getekend. Het schrijven van de gewraakte brief is het gevolg van het feit dat klaagster het medeschuldenaarschap van haar moeder nog steeds niet had geregeld. De notaris wijst onzorgvuldig handelen aan zijn zijde af. 5. BEOORDELING VAN DE KLACHT 5.1. Klaagster verwijt een medewerkster van de notaris onzorgvuldig optreden. De medewerkster valt niet onder het notarieel tuchtrecht. Allereerst dient derhalve de vraag te worden beantwoord of de notaris voor het gestelde handelen dan wel nalaten van deze medewerkster verantwoordelijk kan worden gesteld. 5.2. In beginsel is de notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk voor de op zijn kantoor werkzame medewerkers. Dit kan het geval zijn indien de notaris verweten zou kunnen worden dat hij onvoldoende toezicht op de werkzaamheden van de werknemer heeft uitgeoefend. Nu is gebleken dat de notaris tekort is geschoten in het controleren van de werkzaamheden van de medewerkster, dient de notaris – hetgeen hij overigens niet weerspreekt – verantwoordelijkheid voor haar handelen te dragen. 5.3. Ten aanzien van de door deze medewerkster, mevrouw Blocks, geschreven brief van 4 mei 2001 geldt – hetgeen de notaris ook niet heeft weersproken – dat de inhoud daarvan juridisch niet juist is. Terugdraaien van de situatie van vóór 31 januari 2001 – zoals daarin vermeld - was niet aan de orde. Het desbetreffende verwijt is terecht gemaakt. De klacht is in zoverre gegrond. 5.4. Voor het overige acht de kamer de klacht niet gegrond. Het lag niet op de weg van de notaris althans mevrouw Blocks om er voor te zorgen dat het medeschuldenaarschap van de moeder van klaagster werd vastgelegd. Het feit dat een en ander blijkbaar niet geregeld was, kan de notaris niet worden aangerekend. Op verzoek van de bank heeft mevrouw Blocks klaagster daarover aangeschreven, maar het was klaagster’s eigen verantwoordelijkheid om haar hypotheek met de bank in orde te brengen. Of klaagster al dan niet tijdens het passeren van de akte van verdeling de betreffende akte medeschuldenaarschap van de notaris overhandigd heeft gekregen, waarover partijen van mening verschillen, doet daarbij niet ter zake. 5.5. Ook kan de notaris er tuchtrechtelijk geen verwijt van worden gemaakt dat de betreffende brief voor klaagster de door haar gestelde schadelijke gevolgen heeft (gehad). Het feit dat [M] op grond van de inhoud van de brief aanleiding heeft gezien om klaagster met gerechtelijke procedures te bestoken is te betreuren, maar is de notaris tuchtrechtelijk niet aan te rekenen, al was het maar omdat het niet in de lijn der verwachtingen lag dat [M] op deze – niet aan hem gerichte – brief zou reageren. 5.6. Er is geen grond om aan het onder 5.3. gegrond verklaarde onderdeel van de klacht een tuchtrechtelijke maatregel te verbinden. 5.7. Gelet op het bovenstaande wordt beslist als volgt. BESLISSING De kamer van toezicht: - verklaart de klacht ten dele gegrond – zoals onder 5.3. uiteengezet; - bepaalt dat geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2003 door mr R. Orobio de Castro, voorzitter, mr M. Bijkerk, mr S.G. Ellerbroek, mr A.W.van der Vegt en mr S.J.J. Wiersema, leden, in tegenwoordigheid van mr M.C.E. Steketee, secretaris. mr M.C.E. Steketee, mr R. Orobio de Castro, secretaris. voorzitter. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.